Het grondgebruik in het veenweidegebied is extensief, dat wil zeggen dat er weinig wordt ingegrepen in de natuur. Zo loopt er weinig vee, wordt er geen kustmest gebruikt, en wordt er laat in het seizoen gemaaid. Ook het niveau van het grondwater is hoger. Allemaal gunstig voor (weide)vogels. Bij intensief beheerd grasland loop er veel meer vee, wordt er hoogproductief gras ingezaaid dat meerdere keren per jaar wordt gemaaid, en wordt er ook veel (kunst)mest gebruikt.   

Deze, vaak beschermde, gebieden zijn zeer belangrijk voor weidevogels en moerasvogels. Weidevogels zijn onder meer de grutto, kievit, tureluur, slobeend en zomertaling. Moerasvogels zijn bijvoorbeeld de roerdomp en de zwarte stern.

Het droogmakerijlandschap is intensiever in gebruik en daardoor net wat minder bruikbaar voor deze vogels, maar nog steeds waardevol. De bomenrijen in de Beemster zijn bijvoorbeeld belangrijke vliegroutes voor vleermuizen, dit geldt ook bij de essen langs de A7 in de Beemster.

Tot slot liggen er in het gebied enkele belangrijke ecologische verbindingen die vooral voor verbindingslijnen tussen de veenweidegebieden zorgen. Deze verbindingen zijn van belang voor kleine zoogdieren, insecten (denk aan vlinders en libellen), de ringlang, sommige vogelsoorten zoals de roerdomp en, hopelijk in de nabije toekomst, de otter.